Koolhaas in Berlage

Maandagmiddag 16.45. Over 15 minuten begint de lezing van Rem Koolhaas. De telefoon bij het Berlage Instituut staat nog steeds roodgloeiend. De receptioniste legt – in het Engels – nog eens uit dat er geen kaartjes meer zijn: ‘Er staan nog 69 anderen voor u op de lijst. Nee het heeft geen zin om hiernaar toe te komen’. Ook in de zaal is de spanning voelbaar. Zodra Koolhaas opstaat en door de zaal heen en weer loopt valt het geroezemoes in de zaal stil.

Koolhaas presenteerde in het Berlage delen van vier recentelijk door hem gehouden lezingen. Ondanks de zeer verschillende onderwerpen – democratie, erfgoed, Europa – is er een gemeenschappelijk element in zijn verhaal. Het gaat niet over de architectuur zelf, maar over de condities die van invloed zijn op de totstandkoming van architectuur. Deze condities relateerde Koolhaas steeds aan de stand van de wereldeconomie.

Koolhaas begon zijn lezing met een biografie van OMA/AMO, die vanzelfsprekend gekoppeld is aan zijn eigen biografie. Zelf stelt hij sterk beïnvloed te zijn door het bombardement op Rotterdam, de gebeurtenissen in 1968 in Parijs, de Berlijnse muur en de bewuste inzet van architectuur in Sovjet Unie om de maatschappij te veranderen. Deze invloeden zijn ook terug te zien in zijn afstudeerproject voor Londen. In de beginperiode van OMA is bewust gekozen voor Rotterdam als vestigingsplaats. Door projecten te ontwerpen die tegen de heersende opvattingen in gingen. Als A gebruikelijk was maakte OMA iets van 2A (Het gebouw De Rotterdam stamt bijvoorbeeld uit die periode). De tegenstand die dat opriep gebruikte hij om zich te profileren. Hij kon zo zijn eigen speelveld creëren. In deze periode leefde Koolhaas van de opbrengst van het boek Delirious New York (tot nu toe 200.000 dollar) en de schilderijen van zijn vrouw Madelon Vriesendorp. De jaren na de val van de Berlijnse muur werden gekenmerkt door een ongekende economische groei. OMA groeide daarin mee. Samen met een aantal andere architecten bereikte Koolhaas zelfs wereldwijde sterrenstatus. Deze sterrenstatus – die volgens Koolhaas onontkoombaar is – leverde behalve aandacht niet veel op. De beloning voor projecten bleef gelijk aan de beloning voor andere architecten. Het leverde alleen een nieuwe bestseller op: S, M, L, XL bracht tot nu toe 350.000 dollar op. Koolhaas signaleert in deze economische groeiperiode echter ook de oorsprong van een aantal interessante fenomenen die aanleiding vormen om onderzoek te gaan doen, eerst vanuit OMA en Harvard, later ook vanuit AMO. Dit onderzoek moet een uitweg bieden uit de sterrenstatus en betekent voor Koolhaas dat hij zich bezig kan houden met onderwerpen die er, volgens hem, echt toe doen.

Allereerst blijkt uit de eigen praktijk dat er steeds minder tijd is voor het bedenken en ontwerpen van plannen. Met als gevolg dat OMA zich nu bezig moet houden met de vraag hoeveel tijd er nodig is om een goed ontwerp te maken. Deze houding lijkt enigszins op de beginjaren van OMA toen ‘goedkoop’ (Cheapness) bijna als stijlmiddel gehanteerd werd. Nu is het echter bittere noodzaak. Daarom kiest OMA nu voor het ontwerpen van generieke gebouwen. Of deze strategie succesvol is moet nog blijken. Voorlopig zijn alle competities waar OMA dit jaar aan meedeed verloren.

Tweede fenomeen dat aan de orde kwam is de toename van beschermd erfgoed in deze periode van economische groei. Jammer genoeg werd deze waarneming verder niet onderbouwd dan met een enkele grafiek waarin de lijntjes van de economie en erfgoed netjes parallel omhoog liepen. Dezelfde toename ziet Koolhaas ook terug in het totaal beschikbare oppervlakte in musea. Veel grote industriële ruimtes worden herbestemd als museum. Het viel Koolhaas op dat de architect vaak een programma van eisen voor zo’n museum krijgt waar expliciet in staat dat de architectuur tot een minimum moet worden beperkt. Hij legde een verband met de hedendaagse kunst die een totaalervaring wil bieden en waarbij invloeden van buitenaf dienen te worden beperkt. Deze vergelijking tussen totalitaire ruimtes (Koolhaas gebruikte Haus der Kunst in München als voorbeeld) en totalitaire hedendaagse kunst deed verlangen naar meer opvattingen van Koolhaas de kunstcriticus.

In het verlengde van deze groei van erfgoed en museum ziet hij een terugval in de belangstelling van politici en de staat (de macht) voor de vernieuwende kracht van architectuur. Treffend voorbeeld van de politieke desinteresse bleek uit zijn ervaringen als lid van de denktank Reflection Group Europe 2020-2030 over de toekomst van Europa. Veel van zijn ideeën kwamen in deze denktank niet over en hij moest zijn inzichten steeds slimmer en simpeler proberen over te brengen. Helaas blijkt de politiek meer met interne zaken bezig te zijn dan met het opstellen van een geloofwaardig beeld (en beleid) voor de toekomst.

Koolhaas impliceert dat de groei van erfgoed en musea niet op zichzelf staat maar een bijverschijnsel is van het feit dat politici en de staat zich niet meer bezig willen houden met visies op de toekomst, alleen nog met het hier en nu. Dat maakte ook meteen duidelijk waarom OMA haar blik zo opzichtig Oostwaarts heeft gericht. Daar zit immers nog macht die wel geïnteresseerd is de vernieuwende kracht van architectuur.

Dit verslag verscheen eerder op archined

En hier is de hele lezing te zien > http://t.co/9pFPcaj