Kansen op een veiligere stad

Op 13 november organiseerde het Institute for Housing and Urban development Studies in samenwerking met AIR een avond rond het thema safe cities. Het was geen avond die ging over flitsende architectonische oplossingen of de nieuwste technologische middelen. Het ging vooral over beleid.

Als hoofdsprekers waren Lydia Fitchko (directeur Social Policy, Analysis and Research in the Social Development division) en Denise Campbell (manager, Community Development) uit Toronto overgekomen. De criminaliteit is in Toronto van een andere orde dan in Nederland. Of zoals ze het zelf formuleerden: ‘We would love to have the crime rates of Rotterdam’. Om Toronto veiliger te maken is in 1998 het ‘Safe City Safer’ programma bedacht. In de vier ergste achterstandsgebieden – zeg maar Canadese Vogelaarwijken – zal de criminaliteit op een innovatieve manier worden aan gepakt. De bewoners van deze wijken hebben volgens Fitchko en Campbell niet gefaald, het is de overheid die heeft gefaald om kansen te creëren voor deze mensen. Eerste doel van het programma is dan ook het vertrouwen van de bewoners terug te winnen. Om dit te bewerkstelligen worden vertegenwoordigers van alle gemeentelijke diensten, van politie tot sociale woningbouw, in een NAT (Neighbourhood Action Team) opgenomen. In eerste instantie moeten de organisaties eerst van elkaar te weten komen wat zij precies in de wijk doen (vaak werken ze langs elkaar heen). Vervolgens proberen de diensten hun service te verbeteren. Ook moet het NAT op maat gesneden hulp gaan aanbieden. Er is bijvoorbeeld een programma voor jonge moeders waarin niet alleen een opleidingsplek is geregeld, maar ook kinderopvang en financiële ondersteuning bij het huren van een eigen woning.

Het programma richt zich vooral op de jeugd. Samen met een Youth Council wordt een NAP (Neighbourhood Action Plan) opgesteld. De jongeren hebben bij het opstellen van dit plan het laatste woord. Zij zijn degenen die de beslissingen nemen. Voor het uitvoeren van deze NAPs is er niet meer publiek geld dan normaal beschikbaar. Wil men iets extra doen, dan zullen private partijen gevonden moeten worden die het beschikbare budget aanvullen. De eerste resultaten laten zien hoe dit werkt. Microsoft heeft bijvoorbeeld in één van de wijken een multimedia centrum gerealiseerd. Hier mogen jongeren gebruik maken van de faciliteiten en kunnen ze cursussen volgen. Naast het actief betrekken van de jeugd bij de projecten en het bieden van opleidingen, worden jongeren ook echt aan banen geholpen in zowel de private als publieke sector. Het programma bestrijdt dus niet direct criminaliteit, maar is gericht op de onderliggende factoren. De NAPs zijn bedoeld om de jongeren in de deze wijken te motiveren en mogelijkheden te scheppen voor een succesvolle deelname aan de stad.

Een groter contrast met de Rotterdamse aanpak is niet mogelijk. Natuurlijk zag Arjen Littooij, directeur Veiligheid gemeente Rotterdam, dat anders. Vooral het ‘just do it’ gehalte sloot volgens hem goed aan bij het ‘geen woorden, maar daden’. Hij vertelde over het afschaffen van het plannen maken in Rotterdam, want plannen werden toch nooit uitgevoerd. In Rotterdam werken ze nu met actieprogramma’s en zijn er stadsmariniers aangesteld die vergaande bevoegdheden hebben. En net als in Toronto wordt alles gemeten. In Rotterdam gebeurt dat via de Rotterdamse Veiligheidsindex. Als zogenaamde verbetering op de objectieve methode in Toronto maken ze in Rotterdam voor 2/3 gebruik van subjectieve gegevens, dat wil zeggen, ze meten of u zich veilig voelt. Als uitsmijter van zijn verhaal beloofde Littooij dat Rotterdam de grenzen van de wet (en de moraal?) zal blijven opzoeken om haar inwoners te beschermen. Rotterdam blijft dus inzetten op Zero Tolerance en handhaving, terwijl de ervaring in Toronto leert dat die aanpak alleen niet voldoende is om safe cities te maken.

Gelukkig redde Kristian Koreman (ZUS) het imago van Rotterdam. Hij vertelde in een kort maar krachtig verhaal over de rol die de ontwerper kan spelen bij veiligheidsvraagstukken. Het veilig voelen is volgens hem niet alleen het resultaat van handhaving, maar hangt ook samen met leefbaarheid van de publieke ruimte. ‘s Nachts alleen in een verlaten stad is immers wel veilig, maar voor de meeste mensen voelt dat toch niet zo. Hij verhelderde zijn stelling door regels op te sommen die volgens hem de stad een stuk leefbaarder en veiliger maken. Regels zoals: Zero Tolerance kost alleen maar geld; zijn er misschien manieren die op termijn geld opleveren? Zorg dat de publieke ruimte en veiligheidsmaatregelen mooi zijn vormgegeven. Accepteer onverwacht en onbedoeld gebruik van de publieke ruimte.

De presentaties van Fitchko, Campbell en Koreman toonden aan dat veiligheid niet alleen draait om handhaving en repressie. Het gaat net zo goed om het creëren van kansen, het niet bang zijn voor onverwacht gebruik van de publieke ruimte en het niet buiten sluiten van mensen. Niet alle regels van ZUS zijn even gemakkelijk in de praktijk toe te passen, maar ze geven wel aan hoe belangrijk de stedenbouw, architectuur en vormgeving van de publieke ruimte is voor een gevoel van veiligheid. Misschien kunnen we de hopeloos subjectieve veiligheidsindex zelfs gebruiken. Niet om veiligheid te meten, maar om te bepalen waar toepassing van de regels van ZUS gewenst is.

Tim de Boer | Den Haag | 01/12/2008 | verschenen op Archined